Uiterlijke kenmerken

De laatvlieger (Eptesicus serotinus) is een van de grootste vleermuizen van Nederland. De laatvlieger is te herkennen aan zijn tweekleurige vacht: koffiebruin op de rug en koffie-met-melk-bruin op de buik. Kenmerkend is ook zijn forse formaat. Het gewicht is zo'n 15-35 gram. De vleugels zijn relatief lang en breed met een spanwijdte van 32-38 cm. Gezicht, oren en vlieghuid zijn zwartbruin. De oren zijn relatief klein, meer lang dan breed, met vijf opvallende dwarsplooien. De tragus is donker, korter dan de helft van de oorlengte, stomp en licht naar binnen gebogen.
De laatvlieger kreeg zijn naam omdat hij 's avonds later uitvliegt dan een andere grote vleermuis: de Rosse vleermuis. De Rosse vleermuis werd vroeger ook wel de vroegvlieger genoemd.
(Serotinus betekent in het latijn “verlaat” of “later” (JJ)
De laatvlieger heeft bredere vleugels en vliegt rustiger dan de Rosse vleermuis. Kenmerkend zijn de relatief trage vleugelslag en de langzame vlucht in lange banen met wijde bochten en plotselinge uitvallen. Bij de laatvlieger zijn de laatste één tot twee staartwervels vrij waardoor de staart 4 á 5 mm buiten de staartvlieghuid steekt. Een ander verschil met de Rosse vleermuis is dat de laatvlieger een echte gebouwenbewoner is en de Rosse vleermuis een boombewoner.

Ecologie

Biotoop en jachtgedrag

De laatvlieger verlaat zijn verblijfplaats een paar minuten voor tot 15 minuten na zonsondergang. De laatvlieger jaagt boven open tot halfopen landschap, vooral in de beschutting van opgaande elementen zoals bosranden, heggen en lanen. Hij vliegt vaak op 5 - 10 m. hoogte, maar soms ook wel hoger tussen de boomtoppen. De laatvlieger vliegt meestal op enige afstand van de vegetatie boven (vochtige) graslanden en weilanden, langs kanalen en vaarten, in tuinen en in parken met vijvers. Bij windstil weer wordt het open gebied belangrijker. In dorpen en aan de rand van steden kan men in de schemering laatvliegers rond lantaarnpalen, in tuinen en in parken zien jagen. Soms jagen ze in groepjes.
Laatvliegers vangen insecten hoofdzakelijk uit de lucht, maar pakken soms ook prooien van bladeren of van de grond. Ze vangen voornamelijk grotere soorten nachtvlinders, kevers en muggen.
Na een geslaagde jacht zijn ze vaker al na enkele uren terug in hun verblijf, zelden langer of tot zonsopkomst.

Verblijfplaatsen

Kraamkolonies komen voorzover bekend alleen in gebouwen voor. Ze wonen in de spouwmuur, achter de betimmering, onder daklijsten en dakpannen of onder het lood rondom de schoorsteen. Soms worden ze ook op zolders aangetroffen. In vleermuiskasten worden laatvliegers zelden aangetroffen. Solitaire mannetjes worden soms achter vensterluiken gevonden. In de paartijd (september-oktober) worden vergelijkbare verblijven gebruikt. Er worden dan ook kleine groepjes laatvliegers op plaatsen gevonden waar ze in de zomer niet zaten. De (kraam)groepen bestaan meestal uit enkele tientallen en zelden uit meer dan 150 dieren. Laatvliegers bewonen een netwerk van verschillende huizen die op een afstand van hooguit enkele honderden meters van elkaar liggen. Ze verhuizen soms wel, maar zijn in principe erg plaats- en gebiedstrouw. Soms wordt één huis jaar na jaar als zomer- en winterverblijf gebruikt. De jachtgebieden liggen in een straal van 1 tot 5 km (zelden meer) rondom de kolonie. Vliegroutes volgen waar mogelijk lijnvormige structuren, maar laatvliegers vliegen bij gunstige weersomstandigheden ook wel grote afstanden door open gebied.

In de winter zoeken laatvliegers nauwe en relatief droge plaatsen op zoals spouwmuren, spleten en scheuren in zolders, oude kelders en soms ook kieren dicht bij de ingang van grotten. Omdat ze vaak diep weggekropen zijn is de kans dat ze op dergelijke plekken ontdekt worden relatief klein. Over de winterslaapstrategie is weinig bekend. Ze zijn van november tot maart/april vrijwel uit ons blikveld verdwenen. De laatvlieger geldt als een standvleermuis, die zich verplaatst over enkele kilometers, tot hooguit 45 km.

Waarnemen

Geluid

Jachtvlucht: FM-QCF pulsen van 60-25 kHz met een pulsduur van 13 ms. In open ruimte fm-QCF-pulsen van 27-25 kHz. Hoogste geluidsterkte bij 25 kHz. Pulsreeks van 150 ms (ca 6,7 pulsen/sec.). Reikwijdte 20-50 m.


Bron: Zoogdiervereniging Nederland.
          Rode tekst zijn eigen waarnemingen Jan Jeucken